Oud-trainer DVS’33: ‘Ik moet het kwijt’: deel 1 Ermelose sportartikelen uit de oude doos

Fred Prins wordt geïnterviewd.
Fred Prins wordt geïnterviewd.
Foto: Gescande foto Henk van den Berg

In de 21e aflevering van de ‘Ermelose sportartikelen uit de oude doos’ het eerste deel van een interview (donderdag 2 januari 1992) met Fred Prins, die van 1990 tot 1994 hoofdtrainer was van DVS’33 Ermelo. In zijn eerste seizoen promoveerde hij met de grootste Ermelose voetbalvereniging naar de eerste klasse van het zaterdagvoetbal, toen het hoogste niveau in het amateurvoetbal. In het seizoen 1991-1992 was DVS lang in de race voor het kampioenschap en eindigde uiteindelijk op een prachtige tweede plaats in de eerste klasse C. Prins vertrok na het seizoen 1993-1994, toen DVS in de eerste klasse C op de achtste plaats eindigde.

Door Bram Burggraaff.

Fred Prins, hoofdtrainer van DVS’33 Ermelo zette een week voor Kerst zijn handtekening onder een nieuw contract bij de Ermelose eersteklasser.

Wil je iets vertellen over je voetbal- en trainerscarrière tot nu toe?
“Van mijn tiende tot en met m’n zeventiende jaar heb ik gevoetbald bij Nunspeet tot en met de A1, waarna ik een jaar ben gestopt. Op doktersadvies ben ik weer gaan sporten en kwam op achttienjarige leeftijd in het eerste van Elburg terecht, waarin ik vier jaar heb gespeeld. Daarna volgde vier jaar Nunspeet en twee jaar Zwolse Boys, waarmee ik kampioen in de Hoofdklasse zondag werd. Ik werd ook geselecteerd voor het Nederlands Amateurelftal, waarmee we trips maakte naar Singapore en Bagdad. Verder heb ik nog contacten gehad met de betaalde clubs PEC en Emmen, maar daar is het nooit van gekomen.

Toen ben ik begonnen met de cursussen oefenmeester 3 en vervolgens oefenmeester 2, in die tijd heb ik alles doorlopen. Voor trainer/coach 1 ben ik in Zeist geweest, samen met mannen als Spelbos, Rijsbergen en Rep; in die tijd heb ik veel geleerd. Voordat ik geslaagd was, had ik al een contract getekend bij Zwolse Boys. Een jong team dat aanvallend voetbal speelde. We haalden leuke resultaten met zo af en toe een flinke zeperd. We eindigde op de vierde plaats. Er zat alleen weinig vooruitgang in bij de club. Ik heb toen gesolliciteerd bij DVS. Ik kende de club goed, omdat mijn broer Albert er trainer geweest was. Het was vrij vlot rond. En nu na anderhalf jaar heb ik verleden week donderdag bijgetekend voor een jaar.’’

Je bent heel voorzichtig in je commentaar op de huidige successen. Waarom?
“Ik doe dat meer als tegenhanger van de hele omgeving. De vereniging heeft ook ervaringen uit het verleden, toen men na twee jaar weer terugzakte. Men mist hier weleens realiteitszin. Als je tegen ACV met 1-0 voorkomt, dan moet het minstens 5-0 worden. Nu we aardig wat punten hebben en in de subtop staan, is het op zich wel logisch dat de mensen zeggen dat je moet gaan spelen om het kampioenschap. En het is ook heel positief dat we deze resultaten bereikt hebben met voornamelijk jonge, eigen jongens die zich goed ontwikkelen.

Maar je moet wel reëel blijven. Hoe kom je de winterstop uit; krijg je te maken met blessures en schorsingen, dat is de vraag. Als we het niveau van spelen vol blijven houden en we pakken in de tweede helft van de competitie ook 16 punten, dan zitten we dicht tegen een kampioenschap aan, maar in voetballen is niet alles vanzelfsprekend. Binnen de groep is de speelwijze en wat van iedereen verwacht wordt wel bekend, daar zal het niet zozeer aan liggen, maar winnen of verliezen kan ook bepaald worden door een bal die er net wel of niet ingaat, met name in de mindere wedstrijden. De hele vereniging moet groeien. De langere termijnplanning is, zo lang mogelijk eerste klasse spelen. Maar je hebt met zoveel factoren te maken, vertrek van spelers, verzadiging, ontwikkeling van jonge spelers, gezonde concurrentiestrijd, enzovoort.’’

Wat boeit je zo in voetbal?
“Ik wil altijd presteren. Als je ergens goed in bent, moet je daar het maximale uithalen. Ik was technisch geen sterke voetballer, maar één van mijn sterke punten was het koppen en als je in Nederland goed kunt koppen, dan heb je al iets extra’s. Ik ben opgevoed in een milieu, dat je ervoor moet knokken. Ik ben opgegroeid in een groot gezin met negen kinderen en voetbalde veel met mijn twee oudere broers. Albert is tactisch één van de betere, loste alles voetballend op; Henk is meedogenloos. Ik zit daar gelukkig tussenin en daar heb ik op amateurniveau het maximale uitgehaald. Dat wil ik ook als trainer. Je wilt een groep zo goed mogelijk laten spelen, bij spelers eruit halen wat er inzit en praten over wat ze moeten doen en wat ze tekort komen. Bijvoorbeeld een jongen als Mattias Visser heeft enorme kwaliteiten, maar is er nog lang niet. Als hij zich positief blijft ontwikkelen, dan moet dat een speler zijn voor het amateurelftal. De omgang met zo’n groep, de begeleiding, de supporters, zo’n hele vereniging. Dat vind ik magnifiek.’’

Je reageert tijdens wedstrijden vaak emotioneel. Hoe beleef je dat zelf?
“Het is in ieder geval geen show. Ik moet het kwijt. Als ik het binnen moet houden, krijg ik hoofdpijn. Wanneer ik van de kant iets constateer en daar emotioneel op reageer, is dat meestal omdat bepaalde afspraken niet nagekomen worden, waardoor zaken verkeerd gaan. Ik reageer op situaties, praat met wisselspelers, daarom is het belangrijk om er regelmatig jongere spelers bij te betrekken. Ik geef aanwijzingen van de kant, maar streef ernaar dat ook de spelers elkaar coachen tijdens de wedstrijd.’’

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen